Utrecht, 10.6.1961
Zeer geachte heer Waterink
Om geen onzekerheid te laten over het feit, dat ik niet even onmiddellijk op uw brieven pleeg te reageren als u op de mijne, wilde ik u laten weten, dat deze slechts ligt in twee zaken: 1e in het feit, dat ik niet zoveel belang hecht aan het hele geval en – voor zover ik er belang aan hecht: een wezenlijk ander dan u, 2e ik heb tot nog toe van u geen enkele zegsman genoemd gekregen.
Nu bevat uw brief bovendien een soort aanbod dat door mij aangeboden moet worden tot opheldering…in tegenwoordigheid van getuigen.
Het schijnt u te ontgaan, fat in een dergelijke suggestie iets beledigends ligt.
Maar die brief bevat bovendien een bedekt dreigement aan mijn adres. Hoe zou u op zoiets reageren? Ik zeer eenvoudig met:
Hoogachtend
Geen opmerkingen:
Een reactie posten